2009/10/03

‘Kunsthistorici kunnen niet schrijven’

Dat zei Nicole Ex, een van de sprekers op het congres De schrijvende kunsthistoricus, op 2 oktober j.l. in de RKD. Zeer terecht overigens. Een probleem dat begint bij de opleiding. Ook de dames K&WH werden op de Universiteit Leiden geconfronteerd met gruwelen als Het Kunsthistorisch ABC, een leidraad voor het schrijven van saaie en ondoordringbare academische stukken. Je moest wel erg eigenwijs zijn, om het aangeleerde meteen na afstuderen weer te vergeten. Maar wie gelezen wil worden, moet begrijpelijke taal schrijven. Omdat het de meeste kunsthistorici aan journalistieke vaardigheden ontbreekt, geven redacties en uitgevers vaak de voorkeur aan een andere auteur. Bij- of nascholing is dus gewenst.

Een nieuw kunstfonds, Thieme Art, hoopt zich met titels op het gebied van (moderne) kunst en fotografie te gaan onderscheiden. Goed nieuws is dat de uitgever, Marloes Waanders, positief tegenover honorering van auteurs staat. Maar auteurs moeten zich verdiepen in het uitgeefproces om mee te kunnen denken met de opdrachtgever, zorgen dat hun publicatie-idee binnen het fonds past, en bovendien tarieven bieden die concurrenten buiten spel zetten.
Marie Christine van der Sman (directeur NAGO), deed iets zeer ongebruikelijks: zij besprak niet alleen de successen, maar ook de missers in een reeks van museale publicatieprojecten. Juist daarvan viel veel te leren: maak goede afspraken over alle aspecten van de samenwerking tussen auteur en museum. Niet alleen over honoraria, maar ook de afhandeling van het redactieproces, vertaling en drukproef. Bespreek wijzigingen altijd met auteurs en voorkom onderlinge verschillen in honorering.

Slechts weinig auteurs zijn goed bekend met hun eigen rechten. Zij verdiepen zich hier pas in wanneer een conflict ontstaat - te laat. Juriste Marijke Reinsma van de FreeLancers Associatie gaf aan, dat een museum als werkgever weliswaar rechten heeft op de tekst van haar instellingsmedewerkers, maar als opdrachtgever géén recht heeft op de tekst van een ingehuurde (freelance) auteur. Eerst moet overdracht van auteursrecht (schriftelijk) plaatsvinden. Een auteur kan daarbij zelf bepalen voor welke zaken hij/zij wel of niet een licentie verleend. Het is redelijk om voor recht op herdruk, online hergebruik of verfilming aanvullende vergoeding te verlangen.
Journalist Pierre Spaninks, voorzitter van de FreeLancers Associatie, speelde advocaat van de duivel door in te gaan op de het honorarium van freelance auteurs aan de hand van een rekenvoorbeeld. Uit vragen uit de zaal werd al eerder op de dag duidelijk, dat de meeste kunsthistorici een wat afwachtende houding aannemen: zij vroegen opdrachtgevers welke tarieven zij mochten hanteren. Dat terwijl een ondernemer toch uit moet gaan van zijn/haar bedrijfskosten voor het leveren van een product of dienst, en zijn eigen inkomenswens. Het hanteren van offertes is zinvol omdat dit een relatie van leverancier en afnemer creëert. Ook het hanteren van leveringsvoorwaarden voorkomt veel problemen.

Vincent van den Eijnde, directeur van beeldrechtorganisatie Pictoright, gaf aan dat auteurs, redacties en uitgevers op deze organisatie zijn aangewezen voor het overeenkomen van gebruiksvergoedingen voor afbeeldingen van moderne en hedendaagse kunst. Wetenschappelijke publicaties kunnen zich gelukkig beroepen op citaatrecht, maar voor de juiste interpretatie van de regels kan het zinvol zijn om vooraf met Pictoright te overleggen.
En zo was er meer goed nieuws. Kunsthistorici hoeven geen leen- of reprorechtvergoedingen mis te lopen. Cees Holierhoek (Cedar) gaf aan, dat wettelijk geregelde vergoedingen voor het uitlenen van boeken in bibliotheken en kopiëren van teksten aan auteurs toekomen. Deze worden uitgekeerd aan de uitgever, die als doorgeefluik fungeert, of aan de auteur zelf. Op de informatiemarkt bij het congres werden door Cedar aansluitingscontracten verstrekt, die voor auteurs kosteloos zijn.

Onze medeorganisator Catrien Deys gaf als dagafsluiting een overzicht van publicatiesubsidies. Ook al bieden die veel kansen, een kritische noot is op zijn plaats. In tegenstelling tot literaire fondsen, staan de meeste cultuurfondsen alleen de uitgever (rechtspersoon) toe een aanvraag te doen, niet de auteur zelf. Hierdoor is de commerciële sector aan zet. Bovendien hebben de meeste cultuurfondsen een voorkeur voor moderne en hedendaagse kunst. Zo wordt de verleiding wel erg groot om alleen nog te schrijven over zaken, die in aanmerking voor steun komen. Beslist wordt meestal op basis van een manuscript, wat aangeeft dat men uitgaat van instellingsauteurs, niet zelfstandigen. En in vrijwel alle gevallen geldt, dat honorering van auteurs aan een maximum is gebonden of alleen sprake van kosten voor levensonderhoud mag zijn. Voor de kosten van vormgeving, fotografie en drukwerk gelden zulke grenzen niet. Vorm krijgt zo ongemerkt voorrang op inhoud, en ondernemerschap van auteurs wordt alles behalve gestimuleerd.

Knelpunten zijn er in het vakgebied dus nog genoeg. Voor vakorganisaties als VNK, NMV en OSK ligt hier een belangrijke taak: het voorlichten van haar leden over hun rechten en plichten als auteur in de kunst-, cultuur- en erfgoedsector. Samenwerking met auteursorganisaties zou hierin uitkomst kunnen bieden.
Op de informatiemarkt bij het congres zagen we overigens een nieuwkomer in de kunstsector: de Vereniging van Historische Onderzoeksbureaus. Is dit wellicht de vakorganisatie voor zelfstandige vakgenoten, waar we sinds de opheffing van de SPKO op wachten?

Geen opmerkingen: